
Jurisprudentie
BG1548
Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-10-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1049 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1049 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Juistheid vaststelling medische beperkingen? Geschiktheid eigen werk.
Uitspraak
07/1049 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 januari 2007, 05/316 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep B.V. te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008. Appellante en het Uwv zijn, na berichtgeving, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als technisch tekenaar gedurende 38 uur per week. Op
27 augustus 2003 heeft zij haar werkzaamheden gestaakt in verband met hoofdpijn-, nek-, schouder- en vermoeidheidsklachten, ontstaan na een auto-ongeval op 9 juni 2003.
1.2. Bij besluit van 28 januari 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 augustus 2004, waarbij is geweigerd aan haar per 25 augustus 2004 – in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken – een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Blijkens de gedingstukken ligt aan het bestreden besluit het standpunt van het Uwv ten grondslag dat appellante met lichamelijke beperkingen ten gevolge van tendomyogene nekklachten – als neergelegd in de rubriek statische houdingen van de FML – primair geschikt is te achten tot het verrichten van haar eigen werk in volle omvang en subsidiair voor het vervullen van functies waarmee zij een zodanig inkomen kan verdienen dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij overwogen dat de medische besluitvorming zorgvuldig is geweest en in beroep geen medische stukken zijn ingediend die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts. Dat appellante (veel) klachten ervaart betekent niet zonder meer dat de vastgestelde beperkingen niet juist zouden zijn. De rechtbank heeft er hierbij op gewezen dat op grond van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de WAO een verzekerde slechts arbeidsongeschikt is indien zijn verdienvermogen met tenminste 15% is afgenomen als een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken. De rechtbank is voorts niet gebleken dat de in geding zijnde beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante wat het arbeidskundig aspect betreft niet op goede gronden zou berusten. Op dit punt zijn door appellante ook geen specifieke gronden aangevoerd, anders dan die voortvloeien uit de door haar genoemde grotere beperking van haar medische belastbaarheid dan door het Uwv aangenomen.
3. In hoger beroep heeft appellante wederom gesteld dat sprake is van een onzorgvuldige medische voorbereiding. De door appellante ondervonden klachten zijn door de verzekeringsartsen van het Uwv, in strijd met de in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten gecodificeerde MAOC-richtlijn, niet serieus genomen en de medische beperkingen zijn dientengevolge onderschat. Ter onderbouwing van het hoger beroep is verwezen naar de in beroep overgelegde rapportage van neuroloog
E. Oosterhoff van 20 juli 2006.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in beroep, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.2. De Raad is van oordeel dat de artsen van het Uwv met alle door appellante ondervonden klachten rekening hebben gehouden en inzichtelijk hebben gemotiveerd in hoeverre de diverse klachten gezien de bevindingen bij onderzoek aanleiding geven tot het aannemen van beperkingen op objectief medische gronden. De Raad is van oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische beoordeling volledig in overeenstemming is met het bepaalde in de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
4.3. De Raad heeft voorts in de door appellante in beroep overgelegde rapportage van neuroloog Oosterhoff, die werd opgesteld ten behoeve van de vaststelling van de zogenoemde letselschade als gevolg van het auto-ongeval, geen objectief medische aanknopingspunten gevonden die aanleiding geven tot het aannemen van meer beperkingen dan die welke ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit.
4.4. De Raad overweegt vervolgens dat uitgaande van de ten aanzien van appellante vastgestelde medische beperkingen genoegzaam is komen vast te staan dat appellante vanuit medisch oogpunt volledig in staat was haar maatgevende arbeid van technisch tekenaar te verrichten. Dit brengt naar het oordeel van de Raad met zich dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Lochs.
TM